Dat onweersbuien blijven hangen komt wel eens voor in tijden dat er hogerop in de atmosfeer nauwelijks stroming staat, maar buien die niet verder gaan dan de kust en dan weer terugtrekken is voor een groot deel een fabel. Toch kan men het zo ervaren, maar hoe zit dat precies?
Een zware onweersbui die het water bereikt. Dergelijke wateren hebben weinig invloed op buien. Foto Stephan van Loon
Het is nu vrijwel niet voor te stellen, maar regelmatig trekken buien over Nederland. Minder vaak zijn het buien vergezeld van onweer en andere randverschijnselen, maar in de zomer kan het soms dagenlang tekeer gaan.
Wie op dat soort wisselvallige zomerdagen de radar in de gaten houdt zal het wel eens opgevallen zijn; zodra de buien de kust bereiken trekken deze weer terug of blijven pal aan zee stil hangen.
Niets van dit is waar, met de kanttekening dat er enigszins stroming aanwezig dient te zijn in de atmosfeer!
Er is een logische verklaring dat buien vaak niet de zee optrekken. Boven land is het vaak warmer in combinatie met veel vocht in de atmosfeer. Dat zijn de ideale ingrediënten voor buien, met nog enkele andere aspecten (meer info), maar voor dit onderwerp minder belangrijk.
Zodra een bui noord- of westwaarts trekt en boven zee aankomt valt één van de voedingselementen weg: namelijk de warmte. Minder warme lucht stijgt minder snel op waardoor een luchtdeeltje ook minder snel afkoelt en condenseert.
Een bui verliest boven zee zijn kracht doordat grofweg de voeding wegvalt en de bui zijn energie moet delen met omliggende luchtdeeltjes die minder warm en niet gecondenseerd zijn. Daarnaast verliest de bui ook energie aan de onderkant, in de vorm van regen.
Een bui houdt het dus het beste boven land uit!
Gezegd hebbende dat een bui zich niet prettig voelt boven koel zeewater brengt ons op het volgende punt. Een bui lost boven zee (deels) op, maar zal in tijden van ideale atmosferische omstandigheden boven land weer aangroeien.
Een bui ontstaat boven het warme land (rechts) en lost op boven het koele zeewater (links)
Vaak gebeurt dat aangroeien aan de achterkant van de bui, waardoor een dorp of stad die al eerder met deze bui te maken heeft gehad wederom met deze bui te maken krijgt.
Een bui maakt bij zee dus geen rechtsomkeer, maar groeit in die situaties aan de achterzijde telkens weer aan. De trekrichting blijft tevens richting zee. Zodra de voeding boven land eenmaal ook wegvalt stopt dit proces en lost de bui in zijn geheel op.
Bij heuvels botst de lucht tegen de loefzijde en wordt daarbij naar boven geduwd. Het gevolg is een extra snel afkoelend luchtdeeltje dat in de kouder wordende lucht steeds minder vocht kan bevatten. Wolken ontstaan dan ook snel en ook de regen zal niet lang op zich laten wachten.
Vaak wordt in de volksmond gezegd dat buien moeite zouden hebben om de rivieren en heuvels die Nederland kent over te kunnen steken. Ook dit verhaal kan ontkracht worden.
Buien trekken zich weinig aan van de kleine veranderingen in het onderliggende landschap en volgen gestaag de bovenluchtstroming.
Wel is het zo dat het boven rivieren over het algemeen enkele graden koeler is, boven bijvoorbeeld de zandgronden van de Veluwe juist enkele graden warmer. Hierdoor zal een bui zich eerder boven de Veluwe ontwikkelen dan bijvoorbeeld in het rivierengebied.
Aan de loefzijde (links) moet warme lucht verplicht omhoog, aan de lijzijde (rechts) gaat deze weer omlaag
Toch kan men ervaren dat er keer op keer een bui overtrekt die telkens niet verder dan een nabijgelegen heuvel lijkt te komen.
Een klein buitje kan bijvoorbeeld in rap tempo aan de loefzijde van een heuvel ontstaan en vervolgens aan de lijzijde geheel verdwenen zijn. Het kan voorkomen dat dit proces zich meerdere malen herhaald en het lijkt alsof dezelfde bui soms wel twee, drie of zelfs vaker terugkeert.
De bui groeit in dat geval telkens aan de achterkant aan.